30ste zondag door het jaar: psalm 34

De selectie van verzen uit psalm 34 betreft in de eerste strofe vers 2+3. Het individu dat hier biddend aan het woord komt geeft aan dat zijn lofprijzing van de Heer innig verankerd is in zijn persoonlijkheid. Hij wil er dan ook “mee voor den dag komen”.

De Heer zal ik prijzen iedere dag
Zijn lof ligt mij steeds op de lippen.
Mijn geest is fier op de gunst van de Heer,
Laat elk die het hoort zich verheugen.

Dan wordt in strofe 2 , een combinatie van vers 17+18, de overgang gemaakt naar een nadere beschrijving van het gedrag van de Heer ten overstaan van twee aan elkaar tegengestelde groepen mensen. Aan wie de Heer zijn gunst verleent moge duidelijk zijn.

Van boosdoeners keert Hij zijn aangezicht af,
zij worden op aarde vergeten.
Naar vromen die roepen luistert de Heer
en redt hen uit iedere nood.

Ten slotte volgt in strofe 3 (19+23) een concreet voorbeeld van nood waaruit de Heer redt. Het betreft het gevolg van zondig gedrag.

De Heer is nabij voor rouwmoedige harten,
Hij helpt wie zijn schuld erkent.
De Heer redt het leven van wie Hem dient,
Al wie tot Hem vlucht heeft geen straf te duchten.

De antwoordpsalm roept aldus de wereld op van de vromen. Het zijn de eenvoudigen en armen met wie de Heer  een levende en levenwekkende relatie heeft. Precies deze relatie komt aan de orde in de eerste lezing: uit het boek Ecclesiasticus (Wijsheid van Jezus Sirach) 35,12-14.16-18. Het gedrag van de Heer is als het gedrag van een rechtvaardige rechter.  “Wie anderen bijstaat wordt welwillend ontvangen”.