17de zondag door het jaar: psalm 138

Behalve vers 4+5 zijn uit psalm 138 alle verzen verwerkt in deze antwoordpsalm. In vers 4+5 wordt verondersteld dat “alle koningen van de aarde”de Heer zullen prijzen wanneer zij vernemen hoe Deze werkzaam is. Dan doen zij mee met het loflied waar het biddend individu  in deze psalm zich toe aanzet.

De wijze waarop de resterende verzen verdeeld zijn over 4 strofen van elke 4 regels is opmerkelijk. Vooral ook omdat in strofe 1 (1ab+2a) tussen 1a en 1b een regeltje is ingelast dat niet in de grondtekst voorkomt: “omdat Gij naar mijn bidden hebt geluisterd”. Met de vermelding van dit motief voor lofprijzing wordt vooruitgelopen op strofe 2 (2bc+3ab):

U prijs ik om uw goedheid en uw trouw,
Want uw belofte hebt Gij mateloos vervuld.
Wanneer ik tot u riep hebt Gij mij steeds verhoord,
Gij hebt mij altijd nieuwe moed gegeven.

Het algemene motief voor lofprijzing: de intrinsieke eigenschappen van de Heer (goedheid en trouw), wordt hier gecombineerd met een concrete ervaring van heil, namelijk voortdurende gebedsverhoring. De levensmoed die daarvan het gevolg is verkrijgt relief doordat in strofe 3 (6+7a) de sociale omstandigheden van de bidder worden opgeroepen door middel van een dubbel contrast: de geringe tegenover de trotse, de bedreigde tegenover wie hem vijandig is. God ziet neer op wie neerziet op een geringe, God weert de woede van de vijand van hem af.

Niet alleen is tussen strofe 1 en 2 een bijbels vers in twee delen gesplitst (2a en 2b), maar ook tussen strofe 3 en 4 is dat het geval: 7a en 7b. Strofe 4 (7b+8) opent met een aantal woorden dat in dit loflied de veelvuldigheid en de duurzaamheid van ’s Heren hulp aanduidt, om ten slotte nog met een bede te besluiten:

Steeds is uw uitgestrekte hand mijn redding:
De Heer voltooit voor mij al wat ik onderneem.
Uw goedheid, Heer, blijft duren zonder einde;
Vergeet het maaksel van uw handen niet!

 In de eerste lezing (Genesis 18,20-32) wordt verhaald hoe in het zicht van Sodom en Gomorra Abraham met de Heer onderhandelt en zijn bede “met de boosdoeners niet ook de rechtvaardigen te verdelgen”wordt verhoord.