H.Sacrament: psalm 110

De koning van Salem, Melchisedek, is de thematische verbinding tussen lezing (Genesis 14,18-20) en antwoordpsalm. Met vers 4b uit de psalm besluit deze tussenzang: “Gij zijt voor eeuwig priester als Melchisedek”. Bedoeld is hier de koning van  Israel, zetelend in Jerusalem.

Uit psalm 110 is de tussenzang als volgt samengesteld: strofe 1: vers 1 + 2 ; strofe 2: vers 3 + 4. In de psalm is iemand aan het woord (een tempeldienaar, een profeet, in elk geval iemand die een godsspraak mag vertolken) die stem geeft aan een uitspraak van godswege over zijn heer, de koning: “De Heer sprak tot mijn heer”. Van Godswege wordt de koning van Israel, zetelend in Jerusalem, uitgenodigd te zitten aan de rechterhand van God de Heer. “Ik leg uw vijanden als een voetplank voor uw voeten”(1b). “Uit Sion reikt de Heer de scepter van uw macht; regeer te midden van uw tegenstanders.” (vers 2).

De politieke (ja militaire) positie van de koning wordt ook nog in vers 3 op beeldende wijze aangeduid: “Uw volk staat om u heen in blanke wapenrusting, de jongemannen op het veld als morgendauw”. Maar doordat er sprake is van een uitnodiging aan de rechterhand van de Heer plaats te nemen  en van het overreiken van de scepter is dit koningschap in wezen een manifestatie van het koningschap dat God de Heer zelf over Zijn volk uitoefent en zodoende ten overstaan van alle volken duidelijk maakt. 

De koning dankt zijn positie geheel en al aan de relatie van God met Zijn volk. De aardse koning bemiddelt. De godsspraak gaat van een uitnodiging dan ook over in een eed :  “Gezworen heeft de Heer, het zal Hem niet berouwen: Gij zijt voor eeuwig priester als Melchisedek”. Juist deze eed past geheel in de context omdat Melchisedek een koning is die  volgens het getuigenis van Genesis priester is van de Allerhoogste God. M.a.w. aan de koning vanJerusalem wordt in de psalm een priesterlijke taak toegekend om overduidelijk te maken dat diens koningschap de vertolking is van Gods koningschap: in het land vrede stichten door rechtvaardigheid.

Volgens het boek Genesis biedt Melchisedek Abram brood en wijn aan. De goede gaven van het gevestigde bestaan in het land worden aangeboden aan een half nomade die nog rondzwerft met zijn kudden.   

Melchisedek van Salem en na hem iedere koning van Israel te Jerusalem en na deze iedere andere koning of politieke macht waar ter wereld ook mogen de dienaars zijn van de Allerhoogste. Zij weten wat uit hun handen dient te komen.